Brabant is verheugd
Toen ik in Brabant kwam wonen onderscheidde ik twee typen mensen
(eigenlijk drie maar uiteindelijk bleken de Bosschenaren toch een aparte
etniciteit). De ene groep bestond uit mensen die hun eigen naad naaiden en
die een lange neus trokken naar de nationale overheid. De andere groep
bestond uit mensen die voortdurend hun vuist verhieven richting ‘Den Haag’.
Ik noem die laatsten de Calimero’s van deze tijd.
Net als nu kregen de hardste schreeuwers ook toen de meeste aandacht met
als gevolg dat het beeld ontstond dat onze provincie voornamelijk bestond uit
mensen die zich achtergesteld voelden. Ondertussen deden de nadennaaiers
onverstoord hun dingetje.
Dat had uiteindelijk tot gevolg dat mijn thuisland in twee dingen ging
uitblinken. Wij zijn de wietschuur van Europa en de banenmotor van
Nederland. Ondertussen leverden wij ook een blik Olympische topsporters,
maar die waren voor de rest van het land in de eerste plaats Nederlander.
Dat trok de aandacht van het journaille uit de Randstad. Vanzelfsprekend
focuste die zich op het criminele verhaal. Daardoor kantelde het beeld van
onze provincie. We waren niet langer die vriendelijke, bourgondische,
goedlachse, dikbuikige levensgenieters, die we al nooit waren, nee, plotseling
liepen wij allemaal gewapend en met goedgevulde portemonnees over straat
dankzij onze zolder vol wietplantjes.
Ondertussen werkte de gewone Brabander (met dank aan het vocabulaire van
Mark Rutte) zich een slag in de rondte. Daar waar de Randstedelingen zich in
steeds duurdere maatpakken hesen stroopten de Brabanders de mouwen van
hun overall nog wat verder op om geld te verdienen voor de nationale
schatkist. Niemand die de overheid vroeg dankjewel te zeggen.
Eigenlijk is er nu nog maar één sector die klaagt, dat is de culturele sector.
Volgens de kunstenmakers in onze provincie gaat er veel te veel geld naar de
Randstad en veel te weinig naar de regio’s in het algemeen en Brabant in het
bijzonder. We hadden op dat gebied een inhaalslag kunnen maken als we
Culturele Hoofdstad van Europa waren geworden, maar die strijd werd
gewonnen door Leeuwarden. Die hadden namelijk alle Friezen bij de
plannenmakerij betrokken, wij hadden het werk uitbesteed aan Martijn
Sanders, het prototype van een randstedeling, in plaats van te geloven in onze
eigen kracht.
Er was nog wel een smetje, namelijk de veestapel. De laatste jaren ontdekten
we dat het alsmaar voller proppen van stallen slecht bleek voor mens, dier en
natuur. Dit jaar greep het provinciebestuur keihard in. De boeren stonden op
hun achterste benen, maar het was te laat, ze hadden de strijd van de burgers
allang verloren.
Het nieuwe kabinet heeft geld uitgetrokken voor de sanering van de
varkenshouderij. Rutte c.s. tonen zich ook ijverige oliemannetjes om de
Brabantse banenmotor de komende jaren goed te smeren. Gedeputeerde
Spierings en burgemeester Jorritsma van Eindhoven toonden zich verheugd
over de erkenning die onze provincie krijgt vanuit Den Haag.
Ze trokken – in het openbaar – niet champagneflessen open. Evenmin sloegen
ze hun medebestuurders in het openbaar op de schouders. Ze spraken hun
vreugde uit over de erkenning. Ze deden wat Brabanders doen: ze juichten
met hun handen in hun zakken . . . .