Jaren geleden wilde ik meer wilde weten over al die
vogels die mij op mijn dagelijkse fietstocht door het bos naar
mijn werk zeven lentes lang toezongen.

In Eindhoven sloot ik me aan bij de plaatselijke afdeling van
de KNVV. De Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Veldbiologie.
Ze hadden een vogelgroep, maar ik besloot eerst met een aantal
algemene excursies mee te gaan om te wennen. En om de koninklijken
aan mij te laten wennen.

Eén van de eerste uitstapjes was naar landgoed de Wielewaal,
waar de familie Philips domicilie heeft. Wij mochten op het
landgoed omdat één van de aangetrouwde dames van de
gloeilampendynastie lid was van de KNVV.

Het doel van onze excursie op de heilige grond waren de
paddenstoelen waarin de betreffende dame zich had gespecialiseerd.
Als een kind in wonderland ging ik het landgoed op.  Veel meters
maakten we niet want de overige deelnemers vielen regelmatig in
aanbidding op de knieën om met een spiegeltje onder de hoed van
paddenstoelen te gluren en vervolgens kreetjes van bewondering
te slaken. Het was de dag waarop ik vaststelde dat er behalve
champignons, Shi-take en oesterzwammen ontelbaar veel meer
paddenstoelen zijn die allemaal op Eindhovense grond groeien. 

De tweede keer ging ik mee op speurtocht naar libellen. Ik kende
alleen blauwe en groene maar ook van die soort bleek een enorme
verscheidenheid te zijn met koddige  namen, zoals bijvoorbeeld de
witsnuitlibel.  Op een bepaald moment werd er een bijzonder
exemplaar waargenomen. Sommigen deelnemers maakten een
koninklijk huppeltje van opwinding.

Ik stelde na twee keer vast dat ik te gewoontjes was voor de KNVV
en oriënteerde mij op een organisatie  met gewone mensen.
Zo kwam ik bij een vogelwerkgroep van het IVN terecht. Dat paste
meer bij mij. 

Een paar dagen geleden was ik met de vogelwerkgroep op pad:
broedvogels tellen voor agrarisch natuurbeheer. Tijdens de koffie
vertelde ik over mijn belevenissen bij de KNVV. Een van de
medevogelaars vertelde dat KNVV’ers hele aardige mensen zijn,
maar te wetenschappelijk en te veel gericht op details. Ze was een
keer met ze  mee geweest en hoorde de excursieleider uitroepen dat hij
een blauwlandje zag. 

“Was dat een vlindersoort,” vroeg ik.

“Wel nee,” zei ze, “dat was zijn benaming voor een stuk veel te zuur land.”

“Hoe noem jij dat dan,” vroeg ik.

“ Kwaoie grond,” zei ze. 

Achter ons piepten de koolmezen amechtig van het lachen.

  1. Marlies Geurts (reply)

    10 april 2022 at 13:48

    Vooral om de laatste zin moest ik erg lachen!

Leave a comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *