We spraken met een paar mensen over wat wij (zestigers) in onze jeugd deden.
Voetballen, op zomeravonden eindeloos badmintonnen, elastieken (dat was voor
meisjes), cowboytje spelen, de hele zomervakantie lang.
Omdat wij aan de rivier opgroeiden en zelden op vakantie gingen visten we veel
en in het weiland groeven wij zulke diepe kuilen dat wij al ver voor Thierry
Baudet geboren waren ontdekten dat het naar de kern van de aarde wel
zesduizend kilometer was.
Wij deden ook andere, meer intelligente dingen. Wij trokken soms een dag
lang door de wijk om autokentekens te noteren. Nou moesten we daar ook wel
voor op pad, want er waren weinig auto’s. Daarom gingen we soms langs de
inkomstweg van ons stadje zitten waar het wat drukker was. Soms wel tien auto’s per uur.
De kentekens schreven we in een schriftje. Waarschijnlijk heb ik daar de tik
opgelopen om, vooral in Duitsland, woorden te vormen van de letters op de
kentekens. Dat gaat makkelijker dan in Nederland. Misschien komt het ook
wel daarom dat ik het allereerste kenteken van de auto van mijn vader nog weet:
ML-07-66. Het was een witte Renault Dauphine.
We deden nog wat. We trokken door de straten van de wijk om huisnummers
te noteren.
Eén van de andere mensen in het gezelschap waarmee ik jeugdherinneringen
ophaalde moest lachen. “Op welk moment,” vroeg ze, “ontdekte je dat
daar een patroon in zat?”
Dat kon ik mij niet herinneren. “Je had niet de hele wijk door hoeven gaan,” zei ze.
“Je had alleen maar even aan de ene en de andere kant van een straat het hoogste
nummer hoeven noteren en dan vervolgens af te tellen naar 1 of 2.”
Ja, dat had gekund, maar we waren kinderen . . . .
Irene
23 september 2020 at 10:50
Goh ja, autonummers noteren deden wij ook. Volslagen zinloos. Heerlijk.