De laatste dagen heb ik in de media diverse lijstjes langs zien komen met dingen die we vanuit
de jaren tien niet moeten meenemen naar de jaren twintig. Dat zijn veel lijstjes, want iedereen
heeft een eigen opsomming en bovendien omspant het dit keer een periode van tien jaar.

Het waren voornamelijk geijkte lijstjes (er blijken nogal wat mensen te zijn die zich tien jaar
lang geërgerd hebben aan quinoa.) Sommige lijstjes wekten de indruk op een achternamiddag
door een luie columnist in elkaar te zijn geflanst. De mooiste vond ik die van Volkskrant-columniste
Sheila Siltasing. Die heeft er werk van gemaakt.

Waar die decenniumlijstjes mij aan herinneren is dat we een jaar in gaan dat al sinds mijn
kindertijd een bijzondere klank heeft. Geboren in 1955 was het jaar tweeduizendtwintig het jaar
waarin ik die ooit zo magische leeftijd van 65 jaar zou bereiken.

Mijn generatie is opgegroeid met de gedachte dat we dan met pensioen zouden gaan. Het getal
65 heeft voor velen nog steeds dezelfde betekenis als 18 voor tieners die denken dat ze dan volwassen
zijn of 30 voor twintigers die denken dat hun jeugd dan definitief voorbij is. We denken allemaal
dat dat het moment is waarop ons leven van de één op de andere dag verandert. Terwijl de woensdag
net als elke week geruisloos overgaat in de donderdag.

De meesten van mijn generatiegenoten denken niet voortdurend aan pensioen, voor hen is het
een luikje dat af en toe open gaat op momenten dat ze merken dat ze werden ingehaald door een
nieuwe generatie die zich afvraagt of wij de veranderingen nog wel kunnen bijbenen.

Wij, die al meer veranderingen hebben meegemaakt dan die jongeren zich kunnen voorstellen. Ze
kunnen zich al helemaal niet voorstellen dat wij dezelfde vragen stelden aan onze ouders. Het
OK boomer van die jongeren was ons “ja hoor, ouwe”. Het enige verschil is dat wij nog
Nederlands spraken.

Afijn, we weten hoe de tijden zijn veranderd. De pensioengerechtigde leeftijd is als een wortel aan een stok,
vastgebonden op de rug van een ezel. Ik heb zelf het geluk gehad dat ik in de nadagen van mijn
loopbaan een nieuwe uitdaging kreeg waardoor ik niet als een ezel naar het einde struikel.

Wat wil ik dat er niet naar het nieuwe decennium wordt meegenomen? Ik had laatst een kleine
woordenwisseling met iemand (het was niet binnen mijn werkkringen) die zei: ja maar, dat doen
we al twintig jaar zo. Dat mag van mij achterblijven in de jaren tien. Sterker nog, dat had dus in
de vorige eeuw achter kunnen blijven.

Op het moment dat ik dit schrijf zou ik willen dat ik dezelfde gave van het woord had als Sheila
Sitalsing. Die schreef het namelijk zo op: Het collectieve gejank uit heel oude kelen bij elk
voorstelletje om de ramen open te zetten en hier en daar iets heel kleins te veranderen – een paar
roetvegen, hier en daar een vrouw – om de achterlijkheid van dit land af te schudden.

,

Leave a comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *