We waren een paar dagen in Münster. De stad die zichzelf
aanprijst als “de stad van wetenschap en levenskunst”.
Münster heeft een grote universiteit. Wetenschap straalde
af van de honderden slordig geparkeerde studentenfietsen.
Tijdens één van onze restaurantbezoeken viel mij de
levenskunst op. Op mijn leeftijd bestaat die kunst uit met
gratie ouder worden.
Het restaurant hoorde bij de beste van de stad. Het was geen
verfijnde keuken, wel een goede keuken. Er waren veel
obers en serveersters op de been die samen de indruk wekten
een geoliede machine te zijn. En . . . . het waren allemaal ouderen.
Sterker nog, mijn indruk was dat de jongste net vorige week
zijn eerste AOW had ontvangen.
Ze waren razendsnel, correct en super beleefd zonder
kruiperig te zijn. De mannen strikjes om hun nek, de vrouwen
strikken op hun achterste. Schoolvoorbeelden waren het.
Wantrouwend als ik ben zei ik tegen mijn vrouw: het zullen wel
pensionados zijn die hun AOW’tje aanvullen door zich avond
aan avond voor een habbekrats uit de naad te lopen.
De volgende ochtend vertelden we onze gastheer waar we hadden
gegeten. En dat we zo verbaasd waren over de grijze golf die door
het restaurant spoelde. “Weet je”, zei hij, “al die mensen werken
al hun hele leven bij dat restaurant. Eerst bij de oude heer, nu bij
zijn zoon. Er gaat nooit iemand weg omdat ze zo goed voor hun
personeel zijn”. Daar ging mijn theorie over armlastige oudjes.
Dat vond ik een mooi verhaal. Ach en voor de studenten die
hun beurs willen aanvullen door zich voor een habbekrats uit
de naad te lopen: het barstte in Münster van de hippe tenten.